Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde Mies Walbeehm haar huis Reinkenstraat 19 open voor ondergedoken Joden.

Door een inval van de Sicherheidsdienst (SD) kwam hier in de nacht van 22 op 23 maart 1943 een einde aan. Via de gevangenis in Scheveningen en Kamp Westerbork werden de Joodse onderduikers uiteindelijk gedeporteerd naar concentratiekamp Sobibor. Daar vonden zij allemaal de dood. Mies Walbeehm werd in de Scheveningse gevangenis verhoord en gefolterd.

     

Wie was Mies Walbeehm?

Mies was de dochter van een Indonesische moeder en een strenge Nederlandse koloniale ambtenaar. Mies was masseuse en vond het moeilijk om ‘nee’ zeggen toen Joodse klanten haar om hulp vroegen. In twee jaar heeft zij tussen de 75 en 150 Joodse onderduikers onderdak verleend in haar huis. Soms verborg ze wel dertig mensen tegelijk in haar tweekamerflatje op de eerste verdieping boven een van de vele winkels.

Na haar arrestatie en verhoor verhuisde Mies Walbeehm naar het beruchte strafkamp Vught waar zij tot de bevrijding verbleef. Mies Walbeehm overleefde de oorlog. Op 2 maart 1948 vertelde zij haar verhaal aan de medewerkers van de Rijksdienst voor oorlogsdocumentatie (RIOD) en noemde de namen van de afgevoerde joden zonder één fout. Mies overleed in 1981.

Het verhaal van Mies Walbeehm herleefde in 1976, toen er een artikel over “het Haagse Achterhuis” in de Goudse Courant verscheen.

Duinoorder Quirinus van der Meer begon gegevens te verzamelen over deze gebeurtenis wat resulteerde in een publicatie in Haag Westnieuws. Tijdens de herdenking van de 100 jarige Reinkenstraat in 1995 kwam het verhaal onder de aandacht van winkelier Herman Nijboer. Hij vond dat er moest een tastbare getuigenis moest komen in de vorm van een plaquette aan de gevel van nummer 19. Samen met wijkkrant ’t Lopend Vuurtje werden binnen (en buiten) Duinoord acties op touw gezet om de daarvoor benodigde gelden bijeen te brengen.

Herman Nijboer wist contact te leggen met Adriana der Harst-Groen, de enige nog in leven zijnde getuige van de inval. In de oorlogsjaren was zij werkzaam bij Mies Walbeehm als hulp in de huishouding. In die hoedanigheid deed zij boodschappen voor de bewoners van Reinkenstraat 19. Zij vertelt:

Het huis van Mies, Reinkenstraat 19, werd gebruikt als doorgangshuis. Vanuit het verzet kwamen steeds nieuwe verzoeken om mensen onder te brengen en Mies zei nooit nee. Het gebeurde dat er gedurende langere tijd ruim 30 mensen zaten ondergedoken. Dat dit niet eenvoudig was, is goed te begrijpen. De ruimte was erg beperkt. Er was een gang, een badkamer met badkuip (waarin ook werd geslapen), en een kamer ensuite van ongeveer negen bij vier.

Mies zelf sliep in de gang onder de kloostertafel. De situatie was vaak onhoudbaar en de kans op ontdekking groot. Wanneer ’s morgens door het verzet twee mensen werden opgehaald, kwamen er ‘avonds soms weer vijf onderduikers bij. Zo was Mies, ze kon geen nee zeggen.

Natuurlijk waren er veel spanningen; sommigen vonden dat er teveel mensen in het huis zaten. Er was onenigheid over de regels, over de verdeling van het voedsel en over de te betalen vergoeding van 30 gulden per maand. Maar als je geen geld had hoefde je niet te betalen.

Voor Mies was het puur menselijk werken; je kunt het je haast niet voorstellen, als die mensen op die kleine ruimte. Mies probeerde met harde afspraken te voorkomen dat er noodlottige fouten werden gemaakt. Om het gebruik van gas & elektra niet te hoog op te laten lopen waardoor dit zou opvallen, bepaalde zij dan men met z’n tweeën de badkamer moest gebruiken. Het doortrekken van de WC mocht ook niet te vaak gebeuren.

Sinds 22 maart 2002 siert een plaquette de gevel van de Reinkenstraat 19, die herinnert aan Mies Walbeehm en haar Joodse onderduikers. De plaquette is van het begin af aan geadopteerd door groep 8 van de DaCastoschool. Ieder jaar houdt de school rond 22 maart een herdenking. Op de plaquette staat een spreuk van Jean Bartout: “de herinnering aan de doden is voor hen een tweede leven“.